Venetië. Waar is paer van vernuft en van kraften zoo kloek, Als de Leeuw met het swaert, en de Leeuw met het boek? Aldus Hooft, in een puntig, geestig rijm zijne hulde brengende aan de beide saamverbonden republieken: de oude aristokratische republiek van Venetië, wier heugenis een meer dan duizendjarig verleden omvatte, en de jonge burgerlijke republiek der Vereenigde Nederlanden, eerst sedert pas in de rij der europeesche mogendheden opgetreden, en met eene wel korte maar schitterende toekomst voor zich. Eenheid van belang bracht ze een oogenblik samen, de Leeuw van Sint-Marcus met het boek, de Leeuw der Unie met het het zwaard; en schoon beider samenwerking noch van uitnemend gewicht, noch van bijzonder langen duur was, toch hebben zij een poos nevens elkander gestaan, toch is er tusschen die beiden, van zoo ongelijken stam en aard, eene betrekking geweest, die ook voor ons aan den naam van Venetië nog eene bijzondere beteekenis geeft. Wel was, toen Hooft der beide republieken zijn fijn compliment maakte, de kloeke kracht van den Leeuw met het boek aanmerkelijk gebroken, en was de tijd niet meer verre, waarop hij zijn langen doodslaap zou gaan slapen: maar toch, in die dagen speelde nog om het hoofd der venetiaansche republiek de naglans van een grootsch, een schitterend verleden; en de roem van weergaloos vernuft mocht haar ook toen nog niet worden betwist. Het verbond tusschen Nederland en Venetië werd in 1620 gesloten: de oudste der twee zusterrepublieken, rijk aan roem, aan schatten, aan eere, neigde langzaam, maar zeker ten val; de jongste, vol moed, geestdrift, ondernemingszucht, greep met stoute hand naar de kroon van eerste zeemogendheid, der oudste ontvallen, en omklemde die werkelijk voor een poos;--toen, ruim anderhalve eeuw later, gingen beiden, sinds lang weer gescheiden, onder in denzelfden storm, door de hand van denzelfden vijand. Venetië! welke gedachten, droomen, herinneringen, wekt die enkele naam niet in ons op! Die naam smelt voor ons saam met schoonheid en gratie, glans en pracht, met al wat fraai en liefelijk is en welluidt. Hij doet ons denken aan weemoedig snarenspel en wegsleepend gezang, aan gondels en maskers, aan zachten maneschijn en heerlijk golfgewiegel, aan Madonnabeelden en gothische vensterbogen, aan heerlijke schilderijen, tintelend van koloriet en kunstig snij- en beitelwerk, aan zwarte sluiers en nog zwarter oogen, aan de paarden van St. Marcus en aan den Bucentaurus, aan bravo's en sbirren, aan looden daken en inquisitiedolken, aan jaloersche Othello's, aan sluwe Yago's, en aan Desdemona's, niet altijd even rein en argeloos als Shakespeare's beklagenswaardige heldin. Bij allen die Venetië bezochten, liet de aanschouwing der wondervolle stad, eenmaal zoo beroemd als de koninginne en bruid der Adriatische zee, een onuitwischbaren indruk achter. En niet vreemd voorwaar! Is het toch geen betooverend en verbazingwekkend schouwspel, die groote stad, met hare torens en koepeldaken, reusachtiger dan menige op berg en rots gebouwde veste ze bezit, die stad met hare duizenden marmeren en arduinen paleizen, als op het water te zien drijven! Niet alleen toch dat Venetië rondom in het water ligt, zoodat het slechts met een brug van 222 bogen of van een half uur gaans--een brug waarvan de bouw, naar men wil, bijna drie millioen gulden kostte--met den vasten wal verbonden kon worden; niet alleen dat het door een kanaal, van dertig tot vier-en-vijftig ellen breed, geheel doorsneden wordt, zoo als de Theems Londen doorkronkelt; maar ook al zijne straten zijn kanalen (150 in getal), die de zeventig of tachtig eilandjes bespoelen, welke, door ruim driehonderd meestal marmeren bruggen aan elkander verbonden, de Lagunenstad vormen. De bijkans twee duizend straten immers, welke achter de met het front naar de kanalen gerichte paleizen en huizen loopen, zijn, op één na, slechts smalle stegen, over sommigen waarvan men zelfs heen heeft gebouwd. Te Venetië ziet men dan ook niets van 't geen _wij_ vooral stadsgewoel noemen: geen paarden en koetsen; geen wagens en karren; daarvoor treedt hier de bevallige gondel met zijn snaakschen en soms geestigen roeier in de plaats; terwijl de koetspoort door de waterpoort, de stoep door den watertrap vervangen wordt. Voor schetsen en beelden uit Venetië behoeven wij geene aandacht en belangstelling te vragen. Slechts spanne men de verwachting niet te hoog: eene eenigszins volledige beschrijving van _Venezia la bella_ geven wij niet, slechts schetsen en beelden. Eerst zullen wij eenige algemeene bijzonderheden omtrent Venetië en zijne bewoners vermelden; vervolgens een overzicht geven van de lotgevallen der voormalige roemruchte republiek en van Venetië's tegenwoordigen toestand; om daarna, op een gondeltochtje langs het _Canalazzo_, bij eenige voorname paleizen en grootsche gebouwen der Lagunenstad een oogenblik te vertoeven. I. Ligging.--Bevolking.--Luchtgestel en gezondheidstoestand.--Handel en fabriekwezen.--Voorkomen, kleeding en karakter van den Venetiaan. Venetië ligt, aan het noordelijke uiteinde eener naar die stad genoemde golf, in eene _lagune_: eene soort van binnenmeer, dat van de Adriatische zee gescheiden is door strooken laag land, _lidi_ geheeten. Om deze _lidi_ tegen den golfslag te beveiligen, heeft men onder anderen een reusachtigen dam (_murazzi_) gebouwd, die eene lengte van 11,350 voet heeft en, evenals al de bouwwerken te Venetië, op eiken paalwerk rust; dat zeventig voet breed is, terwijl de wal, die daarop omhoog rijst, negen voet boven middelbaren waterstand uitsteekt. De stad, die ruim twee uren in omvang heeft, telde in 1857 eene bevolking van 118,172 zielen, die echter sedert, ten gevolge van een sterk uitwijken der ingezetenen, waarschijnlijk eene niet onbelangrijke vermindering heeft ondergaan; eene bevolking, onder welke zich nauwelijks 140 Protestanten en 7000 Joden bevinden, en die overigens schier uitsluitend roomsch-katholiek is. Daarentegen waren onder dit cijfer begrepen 12,250 Duitschers, vermoedelijk voor een groot deel manschappen der bezetting en beambten. In den bloeitijd der republiek beliep de bevolking der hoofdstad ongeveer 200,000 zielen. De stand van den thermometer is er, gemiddeld, over het geheele jaar 55°, des winters 38° en des zomers 73° F. In en rondom de hoofdstad is de winter zeer zacht, en reeds in 't laatst van Februari kondigt de lente hare terugkomst aan. Dit neemt echter niet weg dat de lagunen dikwijls bevriezen. Meestal valt er in het wintergetijde veel regen. In Juni en Juli wordt de hitte reeds des morgens regelmatig door den noordewind getemperd; terwijl des avonds een warme zuidoostewind (_sirocco_) waait, die hier echter zelden drukkend of bedwelmend is. De streek is zeer gezond, en de ziekten die er voorkomen, hebben in den regel een goedaardig karakter. Ofschoon de venetiaansche handel niet meer dan een schaduw is van wat hij in vroeger eeuwen was, zoo heeft er in de hoofdstad betrekkelijk nog een aanmerkelijk vertier plaats. In 1863 bedroeg de invoer ongeveer 50 en de uitvoer omtreeks 30 mill. florijnen; terwijl de eerste te Triëst over hetzelfde tijdvak ruim 85 beliep, en de laatste ruim 83 mill. florijnen. Er vielen in 1863 te Venetië 3292 schepen en stoombooten binnen, te zamen 312,275 ton metende. De koopvaardijvloot bestond in het genoemde jaar uit 1546 vaartuigen, nagenoeg 38,000 ton metende en met 5515 koppen bemand. Het fabriekswezen van Venetië breidde zich in de laatste jaren uit. In de middeleeuwen bezat de republiek den alleenhandel vooral in spiegels en glaswerk; thans vindt men er vele fabrieken van goud- en zilverstof, fluweel, zijde, kousen, kant, vernis, kralen en kunstparelen, spiegels, bijouteriën, waskaarsen en zeep. Wat lichaamsbouw betreft, doet de Venetiaan niet voor zijne italiaansche naburen onder. Vooral de vrouwen onderscheiden zich door eene rijzige, welgevormde gestalte, door schoone oogen en tanden, en meerendeels ook door fraaie, regelmatige gelaatstrekken. De vrouwelijke bevolking der hoofdstad munt nog boven die van de overige deelen der voormalige republiek uit door fijnheid van trekken en blankheid van vel, door een bevalligen tred en innemende manieren. De vroegere karakteristieke volksdracht, tot zelfs de mantel, is ook hier geheel verdwenen en door de gewone europeesche modes vervangen. De venetiaansche schoonen hebben evenwel den korten, zwart kanten sluier als hoofddeksel nog niet laten varen, en droegen dien in 1865 nog bij wijze van nationale leus, zelfs algemeener dan ooit. De wijze waarop zij zich daarmede tooien is dikwijls zeer schilderachtig. Mutsen zijn niet onder de vrouwen in zwang, en ook de bedaagde matronen laten het vergrijsde hoofdhaar onbedekt, 't geen haar voorkomen, over 't geheel genomen, niet behaaglijker maakt. De geaardheid van den Venetiaan is vroolijk, soms tot in het luidruchtige, niet vrij van moedwilligheid, zorgeloos en zeer tot zinnelijke genietingen overhellende. Hij behelpt zich te huis, om buitenshuis te kunnen schitteren. Overigens is hij goedhartig, voorkomend en minzaam in den omgang, vooral omtrent vreemdelingen; wel buigzaam en lijdzaam, maar getergd of tot het uiterste gebracht, ook onverzettelijk en tot alles in staat. De aristokratische trots, waardoor voorheen de hoogere standen zich kenmerkten, is, ten gevolge van den val der oude staatsregeling, grootendeels gebroken. II. Geschiedkundig overzicht.--Ontstaan en opkomst der republiek.--Kruistochten.--Enrico Dandolo.--Verovering van Byzantium.--De aristokratische staatsregeling van het gemeenebest.--Oordeelvellingen daarover. Venetië's ontstaan dagteekent reeds van het begin der vijfde eeuw. Toen de Gothen en Hunnen, onder Alarik en Attila, in de jaren 413 en 451, Italië overstroomden, namen een aantal bewoners van het noordelijk gedeelte des lands, en meer bijzonder ingezetenen van Aquilea en Padua, de wijk naar Rialto en de verdere lage eilanden of lagunen, aan den mond der Brenta en der Adige, in de Adriatische zee gelegen. Deze vluchtelingen waren meerendeels slechts arme visschers; Venetië heeft dus met Amsterdam niet enkel gemeen dat het op geheide palen gebouwd is, maar ook dat het aanvankelijk slechts eene onaanzienlijke visschersbuurt was. In den beginne werden deze eilanden ieder afzonderlijk door consuls bestuurd, die hun uit Padua werden toegezonden; maar in het laatst der vijfde eeuw stelden zij zelven tribunen of gemeensmannen aan; waardoor de grond werd gelegd tot de zuivere volksregeering, die zeven eeuwen te Venetië stand hield. Na de verwoesting van Padua door de Longobarden, breidde het kleine gemeenebest zich aanmerkelijk uit; en in 697 gingen de verschillende eilanden, waaruit het bestond, over tot de benoeming van een algemeen hoofd onder den naam van _dux_ of _doge_ (hertog), die verkiesbaar door en verantwoordelijk aan het volk was, en gezamenlijk met de bestaande gemeensmannen en den grooten raad regeerde. De eerste doge was Paolucci Anafesto. Nadat Heraclea, hetwelk aan het hoofd der eilandengroep stond, door een burgerkrijg in het midden der achtste eeuw was te gronde gegaan, werd Rialto de hoofdzetel der regeering, en weldra ontstond nu de stad Venetië uit de vereeniging dier plaats met verscheidene omliggende eilanden. De republiek onderwierp zich niet aan de frankische en duitsche mogendheid, die aan het westersche of romeinsche rijk in Italië was opgevolgd, maar verbond zich met het oostersche of grieksche rijk, en bleef daardoor onafhankelijk. De handel en vrachtvaart der Venetianen namen zoo snel toe, dat hun de heerschappij op de Adriatische zee spoedig niet meer betwist werd, en zij zelfs Dalmatië en Istrië, op de tegenovergestelde kust dier zee gelegen, aan zich onderwierpen. Zij dreven handel ook met Mohammedanen, Sicilianen en Spanjaarden, en genoten inzonderheid te Konstantinopel en te Rome groote voorrechten. De voornaamste oorzaak van de opkomst en bloei der republiek waren echter de kruistochten. Niet alleen dat het overvoeren der scharen van krijgslieden en pelgrims naar het Heilige land, en het voorzien in hunne behoeften, haar aanzienlijke schatten aanbrachten, maar hare handelsbetrekkingen met het Oosten namen daardoor ook in zeer belangrijke mate toe. Ofschoon de ingenomenheid der Venetianen met de kruistochten, evenals die van hunne mededingers, de Genuëezen en Pisanen, dan ook voor een deel aan belangzuchtige oogmerken moet worden toegeschreven, bewezen zij niettemin onder hunne dogen Vitale Michaeli, Ordelafo Faliero en Dominico Michaeli, gewichtige diensten aan de goede zaak, en had men de inneming van Ptolemaïs, Sidon en Tyrus voor geen gering gedeelte te danken aan de wijze waarop zij den aanval op die plaatsen van de zeezijde ondersteunden. Inzonderheid nam echter Venetië's handel eene ongemeene vlucht, nadat het aan zijne kooplieden en regenten gelukt was den ouden handelsweg der Ptolemaeën en Romeinen over Egypte naar Indië weder te openen, waardoor Venetië de uitsluitende markt der meest gezochte indische goederen--specerijen, lijnwaden, zijden stoffen, ivoor, parelen, goud, myrrhe en andere geneeskruiden--werd, en ruim twee eeuwen lang bleef, totdat Portugal en later Antwerpen en Amsterdam, na de ontdekking van den zeeweg naar Indië om de Kaap de Goede Hoop, den handel met het verre Oosten aan zich trokken. Gedurig breidden de Venetianen hunne veroveringen verder uit. Groot vooral was het aandeel dat zij aan den vijfden kruistocht namen, die in 1202 onder aanvoering van Graaf Boudewijn van Vlaanderen werd ondernomen; maar die, in plaats van op de bestrijding der ongeloovigen, op de inneming van het toen nog door de Grieken bezette Konstantinopel uitliep. Bij dezen tocht werden de Venetianen door hunnen twee-en-negentig-jarigen doge Enrico Dandolo in persoon aangevoerd: een man "in wien de ouderdom de zielskrachten slechts gerijpt, niet verdoofd had," en die niet alleen een onversaagde oorlogsheld, maar ook een der schranderste en edelste staatslieden was, welke Venetië ooit bezeten heeft. Het oorspronkelijk doel van den tocht naar Konstantinopel was geweest om Alexius, den twaalfjarigen zoon van den door Alexius III van het gezicht beroofden en in den kerker geworpen keizer Izaak, op den griekschen troon te plaatsen. Inderdaad werd dit doel door de kruisvaarders verwezenlijkt; doch, grootendeels door hun toedoen, brak terstond daarop in de stad een geweldig oproer uit, waarbij weder een andere Alexius, Mursuflus bijgenaamd, door het volk tot keizer werd verheven, die zijne regeering aanving met zijn jeugdigen naamgenoot te verworgen. De kruisvaarders, die de Grieken toch slechts als ketters beschouwden, besloten nu de stad in te nemen; 't geen hun bij een tweeden storm gelukte (1203); eene gebeurtenis, waarbij de overwinnaars zich als onzinnigen gedroegen, zelfs de heilige plaatsen niet verschoonende, terwijl zij in hunne Wandalen-woede de schoonste kunstgewrochten verbrijzelden, waardoor eene menigte onschatbare overblijfselen der oudheid verloren gingen. De buit, bij die gelegenheid behaald, was zoo ontzettend groot, dat een nederlandsch vorst, die bij de inneming tegenwoordig was, aan Paus Innocentius III schreef, dat er in het gansche overige Europa zoo veel rijkdommen niet voorhanden waren. Inderdaad was Konstantinopel een van de schoonste en rijkste steden der wereld. Het grieksche rijk werd nu tusschen de Venetianen, Vlamingen en Franschen, die het gezamenlijk veroverd hadden, verdeeld, en de keizerlijke waardigheid in het byzantijnsch-latijnsche rijk aan Boudewijn van Vlaanderen en Henegouwen opgedragen; terwijl de Venetianen voor zich namen wat hun het gelegenst was, te weten de gansche kust langs de Adriatische en Egaeïsche zeeën, een deel van den Peloponnesus, benevens Candia, Corfu, Cephalonië en andere eilanden: gezamenlijk omstreeks een vierde deel van het oude Byzantium bedragende. Door deze veroveringen nam alzoo de macht en het aanzien van Venetië nog weder aanmerkelijk toe; maar door de oprichting van het byzantijnsch-latijnsche keizerrijk, dat niet veel langer dan eene halve eeuw bestond (1204-61), ontsloten de Venetianen met eigen hand de deur voor hunne toekomstige geduchte en onverzoenlijke vijanden, de Mohammedanen. Intusschen had de demokratische staatsregeling van Venetië eene zeer in het oog vallende aristokratische kleur verkregen. De voorname oorzaak daarvan was, dat de acht-en-dertigste doge, Vitale Michaeli, die de Venetianen door het uitschrijven eener belasting op de bezittingen tegen zich in de harnas had gejaagd, in een volksoploop werd vermoord. Om deze reden, en ook omdat de verkiezingen maar al te dikwijls oproerige tooneelen uitlokten, werd besloten om het volk niet meer rechtstreeks tot de verkiezing der dogen te laten medewerken, maar die taak aan een elftal der aanzienlijkste mannen, door de bevolking aan te wijzen, op te dragen. Tevens werd de Groote Raad ingesteld, het hoogste regeeringscollegie, bestaande uit vierhonderd-tachtig aanzienlijken, jaarlijks uit de zes wijken der stad gekozen. Terwijl de adel op die wijze den volksinvloed tegenging, verminderde hij tevens de macht van den doge, door hem een raad van zes leden, gekozen uit den Grooten Raad, ter zijde te stellen, zonder welks medewerking hij geen besluit kon nemen. Deze kleine raad, met den doge de zoogenaamde _signoria_ uitmakende, werd later nog met drie hoofden van den Raad der Veertigen vermeerderd. De Groote Raad, uitsluitend uit _nobili_ bestaande, trok allengs de aanstelling van bestuursleden en beambten aan zich, en benoemde eindelijk zelfs zijne eigene kiezers. Maar hierbij bleef het niet. In 1296 wist de zeer aristokratischgezinde doge Gradenigo de bepaling door te drijven, dat voortaan alle nieuwelingen uit den Grooten Raad geweerd zouden worden; terwijl men tot aanvulling van door overlijden openvallende plaatsen, lijsten vormde, waarop alleen namen van vroegere leden van den Raad voorkwamen. Eindelijk ging men in 1309 nog een stap verder: men verklaarde het lidmaatschap van den Grooten Raad erfelijk, en bepaalde bovendien dat de zoons, ook bij het leven van hunnen vader, op hun vijf-en-twintigste jaar zitting mochten nemen; terwijl er een afzonderlijk register werd aangelegd, _het Gouden boek_ genaamd, waarin de namen der toenmalige familiën, wier leden zitting hadden, zouden worden ingeschreven. Deze stoute staatsgreep, in de venetiaansche geschiedenis _il serrar del consiglio_ (het sluiten van den raad) genoemd, bracht het volk aan 't morren, maar dit kon geen verandering in de genomen besluiten te weeg brengen. Eene samenzwering met een man uit het volk, Marino Bocconio, aan het hoofd, werd in het bloed der eedgenooten gesmoord; een aanslag van eenige den doge persoonlijk vijandige _nobili_, door Querini en Tiepolo aangevoerd, werd door Gradenigo zelf bedwongen (1310); en van dat oogenblik af werd de nieuwe orde van zaken als gevestigd aangemerkt. De vrees dat de doge, op het voorbeeld van andere italiaansche regenten van dien tijd, naar uitbreiding van gezag zou streven, had aanleiding tot deze laatste hervormingen gegeven, en deed al verder en verder in die richting gaan, zoodat aan het opperhoofd, dat met den naam van vorst begroet werd, weldra niet meer dan een schaduw van gezag overbleef, en hij zelfs geen brief eener vreemde mogendheid anders dan in het bijzijn der _signoria_ mocht openen. Met recht werd van het hoofd der republiek gezegd, "dat hij in kleeding en staatsie een koning, in macht slechts een raadslid, in zijne residentie een gevangene en daar buiten een gewoon burger was." Daarentegen werd de macht van den Raad der Tienmannen--een lichaam bij gelegenheid van den aanslag van Querini in het leven geroepen--ongemeen versterkt. De ontdekking van dat komplot had de bewindslieden zóó vervaard gemaakt, dat zij, ter handhaving van de veiligheid van den staat, besloten om aan tien _nobili_, voor den tijd van twee maanden, eene dictatoriale macht op te dragen. Het bestaan van dien geduchten raad werd echter telkens op nieuw verlengd, totdat hij in 1335 permament werd verklaard. Deze Tienmannen mochten zich in alles, niets uitgezonderd, mengen; zij konden zelfs besluiten van den Grooten Raad vernietigen, leden daarvan verbannen, en den doge voor hunne vierschaar dagen. De beschuldigden die voor dit hof werden gebracht, mochten zich van geen gerechtelijken raadsman voorzien; zij kwamen nooit met hunne beschuldigers en de tegen hen optredende getuigen in 't verhoor, en werden na hunne inhechtenisneming buiten allen toegang gesteld. Het stond dezen raad vrij, zijne voor geen vernietiging vatbare vonnissen openlijk of wel in het geheim ten uitvoer te laten brengen. Eene nog geduchter rechtbank was die der staatsinquisiteurs, welke slechts uit drie rechters bestond, en waaraan de Tienmannen, zoo dikwijls zij dit noodig achtten, de berechting eener zaak konden opdragen. Men wist, dat dit verschrikkelijke gerechtshof, tot welks oprichting in 1454 besloten werd, bestond, maar kende geen van zijne leden, die door den Raad der Tienmannen uit zijn midden werden gekozen. Alle Venetianen, van den gondelier tot den doge ingesloten, waren aan het altijd wakend toezicht dezer onzichtbare vierschaar en aan hare strenge rechtspraak onderworpen. Hare leden konden zelfs elkander vonnissen; in welk geval er door den Raad der Tienmannen een plaatsvervanger werd benoemd. Schier allen, die voor deze rechtbank gedaagd werden, verdwenen voor altijd, zonder dat men ooit vernam of zij onder de _looden daken_ een langzamen dood waren gestorven, dan wel of zij over de _brug der zuchten_ ter verworging of verdrinking waren weggevoerd; terwijl hunne betrekkingen zelfs geen navraag naar hen durfden doen, uit vrees van de geheime rechtbank te zullen vertoornen. De inquisiteurs waren volkomen vrij zoowel in de keus der middelen om het kwaad op te sporen, als in die om het te straffen; zij waren ook aan niemand verantwoording schuldig wegens de gruwelijke pijnigingen, waarmede zij de ongelukkige beklaagden bekentenissen afpersten. Zij hadden den sleutel van de lade, waarin de geheime aanklachten vielen, die in de bij het doge-paleis en elders geplaatste leeuwenmuilen werden geworpen. Een tal van verspieders stond in hunne soldij, die zoowel de hutten als de paleizen binnenslopen; terwijl alle staatsbeambten hun ten dienste moesten staan. Op die wijze meende Venetië de instandhouding zijner staatsinstellingen te moeten waarborgen. De inquisitie had het inzonderheid gemunt op hen, van wie men ook slechts vermoeden kon dat zij eerzuchtige of staatkundige ontwerpen koesterden. Onthield men zich ten eenen male van bemoeiing met staatszaken, en liet men zich volstrekt niet aan het doen en laten der regeering gelegen liggen, dan had men niets te duchten; daargelaten de mogelijkheid, dat men het offer van valsche aanklachten werd. "Geen staatsinrichting," zegt een hedendaagsch engelsch schrijver, dien men niet van reactionnaire gezindheid verdacht kan houden, "heeft ooit aan tegenstrijdiger oordeelvellingen blootgestaan dan die van Venetië. Door sommigen als een toonbeeld van wijsheid en de bron van haar grootheid ten hemel verheven, is ze door anderen, door verreweg de meesten, uitgekreten voor een samenweefsel van ongerechtigheden. Gelijk gewoonlijk, licht ook hier de waarheid in het midden. Dat er in later tijd veel, zeer veel berispelijks in de inrichting en den gang van het staatsbestuur is ingeslopen, kan niet worden ontkend.... Maar aan den anderen kant schijnt het ons onbetwistbaar, dat eene staatsinrichting die dertien eeuwen lang stand hield, waaronder de rust van binnen en de onafhankelijkheid naar buiten ongeschonden bewaard bleven, terwijl elders in Italië zoo tallooze malen bloedige burgertwisten woedden en zoo menigwerf het juk van den vreemden dwingeland knelde; eene staatsregeling waaronder het kleine visschersdorp zich ontwikkelde tot koningin van de Adriatische zee en tot beheerscheresse van het Oosten:--ons dunkt het onbetwistbaar, dat zulk eene staatsinrichting toch in meer dan gewone mate de kiemen van iets goeds en groots moet hebben bevat..... De regeering van Venetië was sterk omdat, gelijk Muratori het uitdrukt, ""het volk wilde dat zij sterk zou zijn; omdat bij het volk de overtuiging leefde, dat zijn eigen welvaart het groote doel van haar bemoeiingen was. Het wist dat haar strenge maatregelen tegen _haar eigen leden_ gericht waren." Van veel meer belang nog is de lof, door den zeer liberalen Manin, den voorzitter der venetiaansche republiek van 1848-49, aan den staatsvorm van het oude gemeenebest toegezwaaid. "Niet zooveel eeuwen," antwoordde hij eens in zijne ballingschap aan een vriend, die zich hevig over de instelling van den Raad der Tienmannen en de door hen gepleegde gruwelen uitliet, "niet zooveel eeuwen lang zou de doorluchtige republiek hebben bestaan, indien het gouvernement, hoewel uitsluitend in de handen der aristokratie, niet populair was geweest in den echten goeden zin des woords, niet met de toegeeflijkheid en zachtheid van een vader geregeerd had. Weet ge tegenover wie de aristokratie zich streng en hard betoonde? Tegenover zich zelve, tegenover haar eigen leden, wanneer die zich als partijmannen, rebellen of verraders deden kennen." Ziedaar getuigenissen van niet verdachte zijde, die wel overweging verdienen. Ook met volle erkenning en strenge afkeuring der misbruiken, in de venetiaansche staatsregeling, als in elke andere, ingeslopen, blijkt, dunkt ons, uit de geschiedenis zelve, de deugdelijkheid der grondslagen, waarop deze rustte; is Venetië, met zijne meer dan duizendjarige historie, een nieuw sprekend bewijs voor de waarheid, dat eene republiek alleen door eene sterke en machtige aristokratie op den duur mogelijk is en bloeien kan. III. Vervolg van het geschiedkundig overzicht.--Verval van de republiek.--Komst der Franschen.--Opheffing der staatsregeling.--Campo-Formio.--De presburger vrede.--Manin in 1830 en in 1848.--Wederoprichting der republiek.--Beleg.--Kapitulatie.--De veldtocht van 1859.--Tegenwoordige toestand van Venetië. Na het einde der kruistochten nam de ijverzucht tusschen de zuster-republieken Venetië en Genua, wegens het behalen van bijzondere handelsvoordeelen, zoozeer toe, dat het in de veertiende eeuw herhaaldelijk tot oorlogen tusschen haar kwam, waarin de venetiaansche admiraal Victor Pisani zich met roem overlaadde. Vermaard zijn vooral zijne zegepralen bij Capo d'Anzio en Chioggia. In de vijftiende eeuw bereikte de republiek het toppunt van roem en bloei; zij zag toen haar gebied op het italiaansche vasteland aanmerkelijk uitgebreid en Cyprus aan hare heerschappij onderworpen. Maar terwijl nu, door Vasco de Gama's omzeiling van de Kaap de Goede Hoop (1498), de handel van Venetië over Alexandrië op 't allergevoeligst werd getroffen, waren van den anderen kant de Osmanen meester van Konstantinopel geworden, en ontrukten aan de republiek achtereenvolgens Morea, Albanië, Negroponte en andere bezittingen in den Archipel.--In 1508 en 1509 schitterde zij echter nog in vollen luister, daar zij toen, evenzeer door dapperheid als door fijne staatkunde, haren smadelijken val voorkwam, die bij het verbond van Kamerijk besloten was, waarvan de vier toenmalige hoofdmogendheden van Europa: Paus Julius II, Keizer Maximiliaan, Ferdinand de Katholieke van Spanje, en Lodewijk XII van Frankrijk de voorname aanleggers waren. Bij den vrede van Karlowitz (1699) bekwam de republiek, dank hebbe de veerkracht van hare toen reeds overleden doge Morosini, den geheele Peloponnesus weder in haar bezit. Dit was haar laatste straal van roem. De _nobili_, die zij er met het gezag bekleedde, kweten zich evenwel zoo slecht van hunne taak, dat de grieksche bevolking nog liever turksch dan venetiaansch wilde zijn, en het schiereiland dan ook slechts zestien jaren in Venetië's bezit bleef. In 1715 moest de republiek eindelijk ook het eiland Candia, na een langdurigen strijd, aan de Muzelmannen afstaan. Na den vrede van Passarowitz (1718,) waarbij de Peloponnesus weder aan Turkije werd afgestaan, besloten de overheden der eens zoo vermaarde en machtige republiek, voortaan geen aandeel meer aan de algemeene europeesche politiek te nemen, en zich tot de verdediging van haar gebied en de strenge instandhouding harer verouderde staatsregeling te bepalen. Daarmede teekende de republiek haar eigen abdikatie. In den weerloozen staat waarin zij zoo doende geraakte, verstoken van vloot en krijgsmacht, verraste haar de fransche omwenteling. Zij kon in dien toestand onmogelijk beletten, dat Peschiera en een groot deel van haar gebied op het vasteland door de Franschen bezet werden. Ware het bestuur van Venetië zoo moedig gezind geweest als de wakkere podesta van Bergamo, Ottolini, dan zou het land gewis de wapenen hebben opgevat, en daardoor wellicht een geheel andere loop aan Bonaparte's veldtocht gegeven zijn. Terwijl hij naar Stiermarken voortrukte, barstte er een opstand te Verona uit, waarbij al de Franschen werden vermoord. Hij keerde daarop ijlings terug, en maakte zich zonder slag of stoot van de republiek meester. Tot de eischen van den franschen veldheer behoorde ook de volledige afschaffing der venetiaansche staatsregeling en de gevangenneming der drie staatsinquisiteurs. Deze revolutionaire eischen werden nu door de op alle wijzen door de Franschen bewerkte demokratische partij te Venetië op het onstuimigst ondersteund. Toen echter de Groote Raad den 12 Mei 1797, zijne eeuwenoude macht aan eene consulta van dertig leden overdroeg en uiteen ging met den kreet: "Er bestaat geen Venetië--geen St. Marcus meer!" viel het volk verwoed op de demokraten aan. De komst der Franschen maakte aan deze beweging evenwel spoedig een einde. Zes maanden later, bij den vrede van Campo-Formio, gaf Bonaparte de venetiaansche republiek met Dalmatië en Istrië, die zij onafgebroken bezeten had, aan Oostenrijk, in ruil voor België, dat aan Frankrijk getrokken, en voor Lombardije, dat bij de pasgevormde Cisalpijnscbe republiek gevoegd werd. Zoo verstond de revolutie het volkenrecht! De demokraten betaalden het kortstondig genot hunner zoogenaamde liberale staatsregeling duur genoeg met het verlies der kunstschatten, die naar Frankrijk werden vervoerd, en met het verlies hunner vloot, die, de beroemde _Bucentaurus_ niet uitgezonderd, door de Franschen verbrand of vernield werd. Ofschoon de nationale geest destijds tot een vrij laag peil was gezonken, ontbrak het toch niet aan treffende bewijzen dat hij hier en daar nog krachtig werkte: getuige de adellijke venetiaansche dame, die bij het vernemen van den vrede van Campo-Formio, zich door vergif van het leven beroofde; en de gondelier Antonio Lizzi, die liever verkoos huis en land te verlaten, dan "de Oostenrijkers op het groote kanaal te roeien!" Toen die Oostenrijkers, in de eerste dagen van 1798, Venetië binnentrokken, waren ook de demokraten zeer uit het veld geslagen. Bonaparte antwoordde echter op hunne vertoogen: "De demokraten kunnen naar Cisalpinië verhuizen, waar men hun het burgerrecht schenken zal!" Nog geen acht jaren was Venetië in 't bezit van Oostenrijk geweest, toen het, door denzelfden man, die het te Campo-Formio weggeschonken had, te Presburg met even weinig plichtplegingen weder teruggenomen werd, om met het nieuw opgerichte koninkrijk Opper-Italië te worden vereenigd. Venetië kwam dan nu toch weer onder eene zoogenaamde italiaansche regeering en verkreeg eenige meerdere zelfstandigheid. Zijne zonen werden wel gedwongen om in verre oorlogen de gevaren der Franschen te deelen, maar zij hadden ook deel aan hunnen roem; en de wedijver hierdoor te weeg gebracht werkte meer mede tot Italië's wedergeboorte, dan eeuwen van vrede en voorspoed gedaan zouden hebben. In 1814, op het Weener-congres, bekwam Oostenrijk het geheele venetiaansche gebied terug. Aanvankelijk beloofde het veel, maar zeer spoedig vergat het zijne beloften weder; en in plaats dat men den Venetianen zekere mate van onafhankelijkheid schonk, werd hun een drukkend juk op de schouderen gelegd. "Gij weet wel," zeide keizer Frans tot de bezending uit Lombardije, die, nadat het land twee jaren lang door oostenrijksche troepen bezet was geweest, hem naderde met de bede om eene meer met de vroegere landsinstellingen overeenkomstige organisatie; "gij weet zeer goed, dat ik Italië met het zwaard in de vuist veroverd heb: er kan dus geen sprake zijn van eigen staatsregelingen noch van onafhankelijkheid!" Wel werden eenige concessiën gedaan; maar de staatkundige vervolgingen, ook door de woelingen der geheime genootschappen uitgelokt, hadden geen einde; de censuur werd hoe langer hoe willekeuriger, en alle ontwikkeling werd stelselmatig onderdrukt. De gebeurtenissen, die in 1830 te Parijs voorvielen, bleven in Italië niet zonder weerklank. Men herinnert zich voorzeker nog de samenzwering van Menotti te Modena, de omwenteling in Bologna en de Romagna, en het gebeurde te Parma, ten gevolge waarvan de hertog van Modena, de kardinaal-legaat van Bologna en de hertogin van Parma hunne staten verlieten; terwijl de beweging eindigde met de onderwerping der opgestane bevolkingen door een leger van dertigduizend Oostenrijkers, en met de terechtstelling van Menotti en Borelli. Wellicht is het echter minder bekend, dat men destijds ook te Venetië niet geheel stil zat. Manin, die zich toen pas in het stadje Mestre, aan den ingang der Lagunen, als pleitbezorger had nedergezet, werd insgelijks door de algemeene opgewondenheid meegesleept. Hij smeedde het vermetele ontwerp om zich van het tuighuis meester te maken, en stelde en verspreidde met een zijner vrienden, den bekenden dichter en journalist Tomaseo, een proclamatie, waarin de bevolking werd aangemaand om het dwangjuk der vreemde overheersching af te schudden. Manin begreep echter, toen de beweging in Midden-Italië zoo snel bedwongen werd, dat verdere proefnemingen voor 't oogenblik meer kwaad dan goed zouden stichten, en wijdde zich weder onverdeeld aan zijn ambt. Hij liet evenwel geene gelegenheid voorbijgaan om zijne medeburgers krachtig tot aaneensluiting en samenwerking aan te sporen, de publieke zaak door alle geschikte middelen levendig te houden, de bevolking in hare eigene schatting te doen rijzen, en haar nu op deze dan op gene wijze te doen zien, dat het toch nog mogelijk was om met eenige vrucht te strijden tegen de vreemde macht, die nog steeds haar lot in handen had. De oostenrijksche regeering, schoon inderdaad zich beijverende om den voorspoed en de materiëele welvaart des lands te bevorderen, kon maar niet haar vreemden oorsprong doen vergeten. Men zag in haar de vertegenwoordigster van het geweld en de onderdrukking, de natuurlijke vijandin van alle nationale herinneringen en sympathieën: in één woord, een opgedrongen gezag, waaraan men zich noode onderwierp. Dit gaf natuurlijk aanleiding tot gespannen verhoudingen, die telkens nieuwe grieven uitlokten. De bemoeizucht der politie werd letterlijk onduldbaar. Nergens, zelfs niet in het heiligdom van den huiselijken kring, was men veilig voor hare bespieding en inmenging. Ieder die verdacht werd van ontevredenheid met de bestaande orde van zaken, werd in de gevangenis geworpen of gedwongen om als gemeen soldaat in de oostenrijksche gelederen te dienen. Het was bijna eene hernieuwing van de willekeur die onder de republiek heerschte, maar die thans dubbel ondragelijk viel, omdat ze door vreemden werd opgelegd, die van den anderen kant geen _prestige_ wisten uit te oefenen, zoo als de _nobili_ en de dogen althans gedaan hadden. Met de troonsbeklimming van Pius IX scheen een nieuwe dageraad voor Italië aan te breken: een elektrieke schok doortintelde het geheele schiereiland. In Venetië was de opgewondenheid niet minder groot dan in de overige Italiaansche staten; het "Viva Pio Nono!" werd ook daar van alle zijden aangeheven. Manin besefte echter, dat het niet bij vreugdegejuich kon blijven, maar dat er gehandeld moest worden. Hij leverde met Tomaseo een vertoog bij de regeering in, waarin met de meeste klem op de eindelijke invoering der zoo lang vruchteloos gevraagde hervormingen werd aangedrongen. Wat zij gevreesd hadden gebeurde: den 18_den_ Januari 1848 werden zij in hechtenis genomen en naar den kerker overgebracht, welks deuren zich reeds achter zoo menig edel of doorluchtig slachtoffer voor altijd gesloten hadden. De verontwaardiging was algemeen; het karneval werd niet gevierd; de schouwburgen bleven ledig; het grootste deel der bevolking kleedde zich in rouwgewaad, en geregeld iederen middag te vier uur zag men een langen stoet van burgers langs de Slavonische kade trekken en vóór den kerker stilhouden; de mannen namen hunne hoeden af, de vrouwen wuifden met hare zakdoeken: deze zwijgende demonstratie, die de politie niet kon beletten, zeide meer dan woorden. Eén feit vooral toonde hoe levendig de behoefte aan eenheid en eendracht reeds gevoeld werd: de twee partijen, waarin Venetië steeds verdeeld was geweest, die der Castellani en Nicoletti, verzoenden zich met elkaar. Kort na de gevangenneming van Manin en Tomaseo, hielden, op zekeren morgen, een aantal gondels stil voor de kerk van "la Madonna della Salute." Sommigen van degenen die er in zaten, droegen de roode sjerp der Castellani, anderen de zwarte der Nicoletti. Een priester wachtte hen; de mis werd gevierd, en de hoofden der twee partijen strekten geknield, de rechterhand naar een kruisbeeld uit, terwijl zij elkander de linker toestaken. Ook hier werd geen woord gesproken uit vrees voor de alomtegenwoordige politie. Zelfs de tijding der Februari-omwenteling te Parijs blies het te Venetië smeulend vuur nog niet tot een vlam aan; maar toen den 16 Maart de kreet weergalmde: "Omwenteling in Oostenrijk! Eene constitutie te Weenen!" kwam er eene onzettende volksmenigte op de been, die vóór het paleis van Graaf Palffy, den oostenrijkschen gouverneur, op dreigenden toon de invrijheidstelling der gevangenen eischte. De Graaf gaf aan dien eisch toe, en Manin en Tomaseo werden op de handen des volks van het doge-paleis naar hunne woning gedragen. De gouverneur deed nu allerlei schoonklinkende beloften; maar Manin begreep dat er doorgetast moest worden. Er was door zijne bemoeiing een burgerwacht opgericht; nu begaf hij zich naar het tuighuis, en wist zich van dat gebouw meester te maken. Graaf Palffy werd thans weldra gedrongen om te kapituleeren; hij stelde zijn gezag in handen van Graaf Zichy, den militairen kommandant, die als Hongaar, meer bij de Venetianen gezien was dan hij. Het hopelooze van den toestand beseffenende, teekende de nieuwe gouverneur echter terstond eene overeenkomst, om de stad binnen twaalf uren tijds te ontruimen. Manin, die zich aanvankelijk teruggetrokken had, werd daags na het slagen der door hem geleide omwenteling, aan het hoofd van het voorloopig bewind gesteld. Hij had gewis aanspraak op deze onderscheiding en kweet zich uitnemend van de hem opgedragen hachelijke taak. Hij voorzag in alles; en terwijl hij allen bezielde, predikte hij te gelijker tijd matiging door zijn voorbeeld zoowel als door zijne woorden. Zijne voorgangers van den eersten dag hadden echter eene groote feil begaan: zij hadden het rechte oogenblik verzuimd om zich van de medewerking der vloot te verzekeren. De strijdkrachten der stad bestonden enkel uit zevenduizend leden van de burgerwacht, zeshonderd zeelieden en mariniers en vierduizend soldaten uit verschillende deelen van Italië; waarbij zich later nog achttienhonderd man voegden, door Karel Albert afgezonden. Alle Venetianen waren slechts door één wil bezield; maar Manin gevoelde al te goed dat dit niet voldoende was, en dat de uitkomst der gansche stoute onderneming voornamelijk afhing van den loop dien de beweging in het overige Italië nam; en die loop was, gelijk men weet, hoogst noodlottig voor de zaak der omwenteling: Karel Albert geslagen; de maarschalk Radetzky voet voor voet het door Oostenrijk verloren terrein in Italië herwinnende; en de van Engeland en Frankrijk afgebeden bijstand geweigerd. Weldra was Venetië zoowel van de land- als van de zeezijde ingesloten, en Radetzky stelde zich reeds voor, de stad binnen veertien dagen in zijne macht te zullen hebben. Maar ofschoon de bezetting zich onmogelijk kon blijven handhaven, zoo hield zij het beleg toch van het begin van Mei tot het laatst van Augustus vol. "Liever den dood dan de Croaten!" dit was de leus waaronder zij het uiterste, het onmogelijke schier bestond, en nóg langer zou hebben bestaan, wanneer Manin haar niet had doen beseffen, dat verdere tegenweer onverantwoordelijk ware geweest, daar, zoo ten gevolge van het aanhoudend bombardement als van hongersnood, cholera en pest, de ellende in de stad ten top was geklommen. Volgens de kapitulatie moesten al de officieren, die aan den strijd tegen Oostenrijk hadden deelgenomen, benevens veertig familiën, de stad verlaten. Daaronder bevond zich ook het gezin van Manin. Toch was de zaak der italiaansche omwenteling door het in 1848-49 te Venetië, Rome en elders in het schiereiland voorgevallene, aanmerkelijk bevorderd: niet alleen hadden de bevolkingen hare krachten leeren kennen, maar hare grieven werden door Europa ook beter gewaardeerd, haar lot meer algemeen beklaagd, de willekeur der italiaansche regeeringen en hare onderwerping aan Oostenrijk luider gewraakt. Piemont vond hierin aanmoediging om zich meer op den voorgrond te plaatsen, en op het congres van 1856 te Parijs eene stem in het belang van Italië te doen hooren, die weerklank vond in veler harten. Keizer Napoleon, misschien deels en half onwillekeurig gehoorzamende aan nog niet vergeten sympathieën uit zijne revolutionnaire jeugd, toen hij lid der carbonari was, deels en zeker niet minder geleid door berekeningen van zuiver staatkundigen aard, meende de oplossing van het dusgenoemde italiaansche vraagstuk ter hand te moeten nemen, en gaf daarmede den stoot aan eene beweging, die, zeer zeker, veel verder ging dan hij zelf bedoeld of gewenscht had, en eindigde met haren bewerker te overvleugelen. Nu werd op eens een reuzenschrede op den weg tot Italië's bevrijding afgelegd. Vijf-en-veertig jaren lang, van 1815 bijna af, hadden de Italianen, openlijk en bedekt, getracht op dien weg te vorderen. Verstandige royalisten en doldriftige republikeinen, bezadigde vrijheidsvrienden en woelige carbonari, Menotti's en Garibaldi's, Mazzini's en Gioberti's, Azeglio's en Cavour's hadden elkaar de hand gereikt, zonder dat men oogenschijnlijk een stap gevorderd was. Nu zou het met moeite opgetrokken en gehandhaafde gebouw, als met éénen slag, in puin storten. Wij behoeven de gebeurtenissen van het aan gewichtige feiten zoo rijke halfjaar, dat tusschen de bekende nieuwejaars-receptie op de Tuileriën en den vrede van Villafranca verliep, niet te herinneren: ze liggen ieder nog versch in het geheugen. Wie hoort nog niet, te midden van het gejubel in Lombardije, in de hertogdommen en in de legatiën, den schrillen rouwkreet, door Venetië geslaakt, toen het progamma: "een onafhankelijk Italië van de Alpen tot aan de Adriatische zee," dat de oude doge-stad van verrukking had doen trillen, half onuitgevoerd bleef? Terwijl alles in 't noorden van het schiereiland als door den slag eener wichelroede veranderde, terwijl de van vreugde dronken zusterstad Milaan de oostenrijksche kleuren tegen de pimonteesche verwisselde, bleef te Venetië alles bij het oude; en ook toen later het zuiden, over het geschonden erfgoed van den H. Petrus heen, het noorden de handen reikte en gansch Italië als samensmolt--ook toen nog bleef Venetië, Italië's parel en pronkjuweel, van het jubelende koningrijk als een vreemde gescheiden! Is het wonder dat het vrijheidlievende, zijne nationaliteit zoozeer op prijs stellende Venetië onder dezen staat van zaken kwijnt? Men behoeft daaromtrent niet enkel op dagbladberichten af te gaan: onlangs nog legde de bekende fransche schrijver Paul de Musset, die Venetië in 1863 bezocht, na er zich vroeger meermalen te hebben opgehouden, een getuigenis af, die men geen reden heeft om in twijfel te trekken. "Behalve zijn zachten hemel en zijne bouwgewrochten, zijne monumenten en grootsche herinneringen," zegt hij, "bezit Venetië niets meer van zijne vroegere aantrekkelijkheid. Voorheen vond men nergens aangenamer, gemakkelijker verkeer; thans is de opera er gesloten, openbare zoomin als bijzondere bijeenkomsten hebben er meer plaats; men ziet er geen toiletten meer; de maatschappelijke band is verbroken; handel en beweging zijn gestremd; somberheid en moedeloosheid heerschen allerwege, en armoede en ellende nemen er dagelijks meer de overhand." De militaire muziek laat zich nog wel, even als vroeger driemaal 's weeks, op 't St. Marcus-plein hooren--zegt hij verder--maar er wordt thans enkel voor de vreemdelingen en de bezetting gespeeld. Vroeger dreef elken avond een talrijke gondelvloot, door een muziekgondel voorafgegaan, langs het Canalazzo naar de Lagunen; maar die gondelvaart, _il fresco_ genaamd, die het hoogste genot der gegoede bevolking uitmaakte, heeft geheel opgehouden. De aanzienlijke vrouwen vertoonen zich volstrekt niet meer in het openbaar. "De bevolking", gaat de Musset voort, "draagt haar lijden met een bewonderenswaardig geduld. Hare vaste hoop op de nakende bevrijding van haar land stellende, ondergaat zij daarvoor met vreugde het martelaarschap, en is zij tot alles bereid. Zij zou zelfs niet voor de opoffering harer onschatbare monumenten (bij een bombardement terug deinzen, zoo er kans bestond, dat zij tot dien prijs hare onafhankelijkheid kon verwerven. Zij zou er zich op verhoovaardigen wanneer zij op de puinhoopen der St.-Marcus-kerk kon uitroepen: ""Zie wat de barbaren met een van de wonderen der wereld hebben uitgericht! Zie wat de vrijheid ons kost!"" Maar mag men het er voor houden, dat de lijdende bevolking van Venetië zich niet te vergeefs met hare "nakende bevrijding" vleit? De omstandigheden schijnen die hoop alleszins te regtvaardigen. Van welken kant zal echter de bevrijding opdagen? Zal Frankrijk nog eens het zwaard aangorden, om zijn programma van 1859 volledig ten uitvoer te leggen? Dit laat zich niet verwachten, en de Hemel geve ook dat het vraagstuk zonder nieuwe bloedige tooneelen opgelost worde; dat dus ook Italië aan Oostenrijk den handschoen wegens het bezit van Venetië niet toewerpe; maar dat van Oostenrijks zijde zelf de oplossing kome. Hoe vreemd dit oppervlakkig ook moge schijnen, toch laat zich zulk eene ontknooping nog het gemakkelijkst denken. Zal het Oostenrijk niet eindelijk gaan verdrieten, Venetië als een wederspannigen gevangene te blijven bewaken? En zoo niet, zal het dan eindelijk niet gaan inzien, dat een afstand van Venetië zijne zwaar geteisterde financiën dubbel te stade moet komen, daar het dan eerst ernstig op de vermindering zijner krijgsmacht bedacht zijn, en tevens eene aanzienlijke geldelijke schadevergoeding voor het af te stane gebied eischen kan? Zeker meent men niet, dat Oostenrijk zich door zulk eene daad te veel zou verzwakken; want wat zou het verlies van 457 vierk. geogr. mijlen gronds te beteekenen hebben voor eene mogendheid, die er nog 11305 zou overhouden; en wat zou op eene bevolking van zeven- of acht-en-dertig millioen eene vermindering van 2,446,000 zielen zeggen? Acht men misschien het bezit van den geduchten vierhoek eene levenskwestie voor Oostenrijk? Maar hoe dan vóór 1797; hoe dan van 1805 tot 1815? Die vierhoek zou immers ook kunnen verdwijnen als Oostenrijks veiligheid dit vorderde, terwijl op de grenzen van Tyrol, Karinthië, Krain en Illyrië, door de natuur reeds half ontoegankelijk gemaakt, bolwerken zouden kunnen verrijzen, de geslechte in sterkte evenarende? Wij begrijpen wat het Oostenrijk kosten moet, het hart van zulk een schoon gewest af te trekken; maar het besef van de onmogelijkheid, om na de gebeurtenissen der laatste jaren, bij de Venetianen het nationaliteits-gevoel op den duur te onderdrukken, moet het pijnlijke van het offer noodwendig verzachten. Al kon Venetië tegenwoordig, onder den constitutioneelen regeeringsvorm van Oostenrijk, eene vrijheid genieten, grooter dan waarin het zich ooit onder zijne eigenene oligarchen mocht verheugen, het zou dien zegen als niets achten, wanneer het van het overige Italië afgescheiden moest blijven. Aansluiting aan het één en ondeelbare Italië! Vrijheid en onafhankelijkheid onder de italiaansche banier! Dit is de zucht die de ziel van alle Venetianen vervult; en Oostenrijk, dat zich aangordde om dien kreet in de Elbe-hertogdommen te verhooren, mag en zal dien niet langer op zijn eigen gebied smoren. Op deze gronden meenen wij, dat de Venetianen zich hunne bevrijding niet ten onrechte als nakende voorstellen. [1] Slaan wij thans een blik op Venetië's merkwaardigste plaatsen en beroemdste gebouwen; en vergeten wij daarbij zoo veel mogelijk het floers, dat in deze oogenblikken over de schoone Lagunenstad verspreid ligt. IV. De Piazzetta en de Piazza van San Marco. Wanneer men, uit zee of uit Venetië's groot binnen-kanaal (het _Canalazzo_) komende, aan de moelje of den marmeren trap der Slavonische kade uit den gondel stijgt, gaat men tusschen twee hooge zuilen van oostersch graniet de Piazzetta op, die als 't ware den voorhof der Piazza of van het St-Marcus-plein uitmaakt en daarmede een rechthoek vormt. Op een dier kolommen prijkt de groote gevleugelde bronzen leeuw van den Evangelist Marcus, den patroon der stad; terwijl op den top der linker-kolom zich het beeld verheft van den H. Theodorus, Venetië's eersten beschermheilige, een krokodil onder den voet tredende. Het uitzicht dat men hier heeft is betooverend schoon, en vindt misschien nergens zijne wedergade. Aan de linkerhand heeft men de Zecca of het prachtige gebouw der Munt, door den beroemden bouwkunstenaar Sansovino gesticht, wien Venetië zijne voortreffelijkste monumenten te danken heeft. Achter de Zecca strekt zich het koninklijk park uit, een der zeer weinige groote tuinen, die de stad bezit. Vroeger bevatte het muntgebouw pok de vermaarde boekerij van S. Marco, uit 150,000 banden en eenige duizenden handschriften bestaande; maar deze kostbare verzameling werd in 1812 naar de groote zaal van het doge-paleis overgebracht. Rechts aanschouwt men den westelijken zijgevel van dit beroemde paleis, met zijn schoonen dubbelen bogengang en zijn façade van wit en rozerood marmer. Naast het hertogelijke paleis prijkt de wereldberoemde hoofdkerk van St. Marcus; met hare vijf tinnen koepels en hare vijfhonderd marmeren zuilen van allerlei kleur. Vlak tegenover deze basiliek, naast de Zecca en alzoo op den hoek der Piazza, verheft zich de trotsche Campanile, de op zich zelf staande toren der St.-Marcus-kerk, een der hoogste van geheel Italië. Deze toren--de reusachtige mast van het prachtige marmeren schip dat op de stille Lagunen drijft--bestaat uit eene breede vierkante zuil van ongeveer 320 voet, die van binnen langs een zóó zacht glooiend vlak--een trap zonder treden--bestegen wordt, dat men gemakkelijk te paard het klokkenspel zou kunnen bereiken, 't welk zich op eene hoogte van 170 voet van den grond bevindt. Boven het carillon rijst eene 154 voet hooge pyramide omhoog, op welker spits een groote bronzen engel staat. Van dezen toren, die aan Galileï tot observatorium verstrekte, en in weerwil van zijne hoogte de hem omringende gebouwen niet drukt, omdat hij tevens rank is, heeft men een allerprachtigst gezicht op Venetië met zijne paleizen, zijne honderde canalettos en het breede Canalazzo, dat de stad in twee bijna gelijke deelen verdeelt, die nagenoeg in het midden door den Ponte-Rialto vereenigd worden-- een enkele, uit glad marmer gevormde boog, ter lengte van zeventig en ter breedte van drie-en-veertig voet, die aan weerszijden, even als de Pont-neuf te Parijs, met winkels bezet is. Niet minder schoon is het gezicht dat men hier heeft zoowel op de vele eilanden die de stad omringen, en op de Lagunen en de zee, als op een gedeelte van het italiaansche vasteland, door de blauwe Alpentoppen van Friaul begrensd. Maar spoeden wij ons weder naar beneden, om al het schoone te bezichtigen dat zich daar aan ons ter beschouwing aanbiedt. Aan den voet der hooge Campanile ligt, als een dwerg aan de voeten van een der grootste reuzen, de Loggia of Loggietta, een kleine uit rozerood marmer in den renaissance-stijl opgetrokken zuilenhal: een gebouw, zoo sierlijk en fijn bearbeid, dat het meer van een kostbaar meubelstuk, een _article de luxe_, dan van een monument heeft. Aan de noordzijde der Piazzetta, naast de schoone kathedraal en tegenover de Campanile, rijst boven een prachtigen boog, die den doorloop naar la Merceria, de breedste straat der stad, vormt, de een-en-tachtig voet hooge Torre del Orologio of klokketoren. Zijn uurwerk doet, naar beweerd wordt, in kunstigbeid niet onder voor dat van den Straatsburger dom. Zijne wijzerplaat, een azuren grond met vergulde cijfers, is ongemeen prachtig, en verdient evenzeer de aandacht als de twee bronzen reuzen, die met een grooten hamer op eene loshangende klok het uur slaan, dat in Italië niet zoo als bij ons tot twaalf, maar tot vier-en-twintig gaat. Bij de Campanile links omslaande, komt men op de Piazza. Terwijl de oostzijde van dit plein door de hoofdkerk wordt ingenomen, zijn zijne drie overige zijden door drie prachtige kolossale paleizen bezet, te weten: de noordzijde door de Procurazie vecchie, een gebouw in renaissance-stijl, waarin weleer de procuratoren van St. Marcus gehuisvest waren, en dat thans aan particulieren wordt verhuurd; de zuidzijde door de Procurazie nuove, waarvan het gedeelte dat aan de Piazzetta grenst tot Sansovino's meesterstukken behoort. De Procurazie nuove, even als de Procurazie vecchie, met drie op elkander rustende bovengangen prijkende, werden door de Franschen in een residentie-slot voor den onderkoning van Italië herschapen, en strekten sedert 1815 tot verblijf aan den keizer van Oostenrijk, wanneer hij de Lagunenstad bezocht. De westzijde der Piazza werd eertijds ingenomen door de kerk van S. Geminiani; daar echter dit gebouw de bogenrij afbrak, die zich langs de noord- en zuidzijde van het plein uitstrekt, werd het in 1810 op last van Napoleon afgebroken, en in de plaats daarvan een vleugel van het residentie-slot gebouwd, waardoor de rij arkaden kon worden doorgetrokken. Dit nieuwe gebouw draagt den naam van Nuovo-fabbrico. In de gaanderijen, door de reeks van honderd-acht-en-twintig arkaden gevormd, bevinden zich, even als in het Palais Royal te Parijs, rijke winkels en sierlijke koffiehuizen. Onder de zeilen of verandahs dezer laatsten worden, vooral des avonds, door eene menigte bezoekers, vrouwen van allen ouderdom, zoowel als mannen, ijs en koffie en andere ververschingen gebruikt. Het koffiehuis van Florian is het vermaardste van allen: van oudsher was het de beurs en het _rendez-vous_ van het patricische deel der bevolking. Aan de oostzijde der Piazza, vóór de St.-Marcus-kerk, verheffen zich drie hooge cedermasten, die eens de groote banieren van drie aan Venetië onderworpen rijken: Morea, Candia en Cyprus, droegen en waaraan thans de oostenrijksche [2] vanen wapperen. De drie eeuwenoude bronzen voetstukken dier staken, door Leopardo in griekschen stijl bewerkt, zijn nog zoo fraai en ongeschonden, als of zij pas de werkplaats van den beroemden kunstenaar verlieten. Het St-Marcus-plein wordt het hart van Venetië genoemd; en daar die stad tegenwoordig kwijnt en treurt, zoo zijn--wij vernamen het reeds van Paul de Musset--de kloppingen van dat hart veel flauwer dan vroeger. Als er echter slechts eenige lust en leven in de Lagunenstad heerscht, is dit plein niet alleen de wandelplaats, maar de vergaderzaal der Venetianen, het _salon_ harer _beau-monde_, eene plaats waaraan enkel eene zoldering ontbreekt om haar tot eene werkelijke zaal te maken; dan ziet men er zich onophoudelijk eene bont en weelderig gekleede menigte bewegen, en hoort men er bijkans alle talen en tongvallen spreken. Des middernachts is het tooneel er zelfs nog vroolijker dan op het midden van den dag: want te Venetië begint men in den laten avond pas te leven: eerst na het uitgaan der opera nemen er de avondgezelschappen of _conversazioni_ een aanvang. Ofschoon het plein niet meer, zooals in den bloeitijd der republiek, het vereenigingspunt van allerlei Oosterlingen is, ziet men er ook thans nog vele Grieken en Armeniërs, die, onder de purperen zeilen der koffiehuizen gemakkelijk uitgestrekt, hunne koffie slurpen of schaakspelen. Het St.-Marcus-plein was ten allen tijde en onder de meest verschillende omstandigheden het toevluchtsoord van het venetiaansche volk; de plaats waar het bij overwinningen of heugelijke uitreddingen vreugdekreten kwam aanheffen, en waar het in oogenblikken van misnoegen en lijden kwam samenrotten; de plaats der openbare terechtstellingen zoowel als het hoofdtooneel van het karneval en van andere volksverlustigingen. De Piazza is 800 voet lang en ruim 500 voet breed, en evenals de Piazzetta en de Slavonische kade met groote marmeren tegels bevloerd. In de gebouwen van de Piazza en de Piazzette merkt men dezelfde scherpe contrasten op als bij hunne bezoekers, zoodat die pleinen met recht gezegd kunnen worden, eene in steen gebeitelde historie van de ontwikkeling van den bouwstijl gedurende de laatste dertien eeuwen te zijn. Beschouwen wij thans een paar der vluchtig aangeduide gebouwen nog een weinig meer van nabij. V. De St.-Marcus-kerk.--Paus Alexander III en Frederik Barbarossa.--Het Doge-paleis.--De Ponte dei Sospiri en het Orfano- kanaal.--Marino Faliero.--De plechtigheid van het huwelijk van den Doge met de zee.--Het arsenaal.--De kerken van Venetië. De metropolitaan- of hoofdkerk van S. Marco trekt minder de aandacht door hare hoogte of haar kolossalen vorm, dan wel door den glans van haar veelkleurig marmer, den rijkdom harer versierselen in byzantijnschen, gothischen en renaissance stijl, en de vreemdheid van haar voorkomen, dat meer aan eene mohammedaansche moskee dan aan een christelijken tempel doet denken. Boven de middelste der vijf poorten of arkaden aan de voorzijde van het gebouw, prijken de vier beroemde bronzen paarden, waarvan Lysippus, de vermaarde beeldhouwer uit den tijd van Alexander den Groote, voor den maker wordt gehouden, en die achtereenvolgens Korinthe, Athene, Rome, Konstantinopel, Venetië en Parijs versierden, om in 1815 hunne plaats op de kathedraal der doge-stad te hernemen: eene gebeurtenis door keizer Frans I in een latijnsch opschrift met vergulde letteren herdacht. Hooger nog dan deze paarden, staat, op een gouden en azuren veld, de gevleugelde leeuw van St. Marcus. De bouw der kerk werd in 976 door Pietro Orseolo aangevangen en eerst in 1455 voltooid. Daar er verscheidene vreemde bouwmeesters aan arbeidden, is het niet te verwonderen dat zij eene mengeling van bouworden vertoont. Zoo de tempels van Palestina en Griekenland een ruim aandeel leverden tot de versiering van het uitwendige der kerk, haar inwendige, de overdadige rijkdom van aziatisch porfier en afrikaansch marmer, van albast, onyx, smaragd en andere kostbare gesteenten, die het oog hier onwederstaanbaar boeien, herinnert niet minder aan de veroveringen van Ptolemaïs, Tyrus, Sidon, Morea en Konstantinopel, en aan de overwinningen op Turken en Barbarijers behaald. Elk venetiaansch vaartuig dat naar de Middellandsche zee stevende, ontving den last om een steen voor de metropolitaan-kerk aan te voeren, die de Sophiakerk van het oude Byzantium zoo niet in grootte dan toch in pracht moest overtreffen. Bij geen enkel verdrag door de republiek gesloten, werd de hoofdkerk vergeten: de gewapende en gevleugelde leeuw van Venetië's beschermheilige eischte van allen buit, dien zijne beschermelingen binnenhaalden, een echt leeuwendeel voor zich. De middelste der vijf koepels rust op zes-en-dertig marmeren zuilen van allerlei kleur, van welke acht, uit serpentijnsteen gehouwen, van Konstantinopel afkomstig zijn, even als de koperen deuren, die toegang tot de kerk verleenen. Onder dezen koepel bevindt zich het hoogaltaar met eene verwonderlijk rijke reliekenkast en een kunstig gebeiteld verhemelte van serpentijnsteen, terwijl achter het altaar vier zuilen van echt, doorschijnend albast omhoog rijzen, die gezegd worden tot Jeruzalems tempel behoord te hebben. Al de altaren en wanden schitteren overigens van kostbaar en veelkleurig marmer, van goud en edelgesteenten, van mozaïeken in zuiver zilver en goud gevat. De kerk is 104 schreden lang en 75 voet breed; haar vloer bestaat uit mozaïeken van jaspis en porfier. Onder de standbeelden, die zij bevat, behooren die van den Evangelist Marcus en der twaalf Apostelen. Hoe rijk versierd echter, is Venetië's wereldberoemde metropolitaan-kerk niet groot en hoog genoeg om een diepen indruk te verwekken, terwijl het er zelfs op den vollen dag zeer duister is, zoodat alleen des avonds, bij eene schitterende verlichting, hare pracht ten volle uitkomt. Volgens de overlevering bevat de hoofdkerk het stoffelijk overschot van den Evangelist Marcus, dat door twee venetiaansche kooplieden uit Alexandrië derwaarts zou zijn overgebracht, ten einde het tegen de schennende hand der ongeloovigen te vrijwaren. Deze kostbare reliek werd door de Venetianen met de levendigste geestdrift ontvangen, en bij die gelegenheid de Evangelist tot patroon der stad verkozen. Onder den bogengang der kathedraal wijst men tegenwoordig nog den porfieren zerk aan, waarop Frederik Barbarossa in 1177 lag neêrgeknield, toen hij door Paus Alexander III van den kerkelijken ban werd ontheven. Deze gebeurtenis maakt ook het onderwerp uit eener fraaie schilderij in het paleis van den doge. Zij stelt het oogenblik voor, waarop de Paus zijn voet op den hals des Keizers zette, en deze, om de diepe vernedering die hij onderging eenigszins te verminderen, zeide: "_Non tibi, sed Petro_" (Niet aan u, maar aan den Apostel Petrus onderwerp ik mij); waarop de kerkvorst trotsch antwoordde: "_Et mihi et Petro_" (Aan mij zoowel als aan Petrus). Althans zoo luidt de traditie. Verlaat men de hoofdkerk door de deur der doopkapel, dan bevindt men zich vlak tegenover den fraaien ingang van het doge-paleis, die _della Carta_ geheeten wordt en in 1439 door den beroemden beeldhouwer Bartolomeo Bon vervaardigd werd. Het gezicht van het Palazzo ducale maakt een eigenaardigen indruk op den beschouwer. De hooge, vestingachtige muren van het gebouw, en zijne smalle en niet overtalrijke vensters doen onwillekeurig aan een saraceenschen oorsprong, aan een oostersch serail denken. Terwijl een der zijden van het groote vierkante paleis naar de metropolitaan-kerk gekeerd is, zien de drie andere zijden uit op de _Piazetta_, op de reede en op de beruchte staats-gevangenissen, waarmede het palazzo aan zijne achterzijde door de _Ponte dei Sospiri_ (Brug der Zuchten) verbonden is. Dit ontzaglijke paleis, zoo geheel den stempel dragende der machtige, vastgewortelde, in zich zelve gesloten venetiaansche aristokratie, is noch het werk van ééne eeuw, noch van één man. Naar men wil, is het plan voor het tegenwoordige paleis ontworpen door Calendario, omstreeks de helft der veertiende eeuw; verder noemt men onder de opvolgende bouwmeesters: Giovanni en Bartolomeo Bon, Antonio Rizzo, Pietro Lombardo, Palladio en anderen. Binnen in het paleis ziet men bijna alle bouworden, arabische en gothische, renaissance en décadence-stijl dooreen vermengd. De prachtige trap, die van het binnenplein naar den bovenarkadengang voert en waarop de dogen na hunne verkiezing aan het volk werden voorgesteld, heet de Reuzentrap, naar de twee kolossale standbeelden, die op zijne leuning prijken. In de nabijheid van dezen trap ziet men nog openingen in den muur, op de plaats, waar zich vroeger de gapende leeuwenmuilen bevonden met het opschrift: _Denunzie segrete_. Een andere, niet minder fraaie trap, de _Scala d'oro_ of gouden trap genaamd, (zie blz. 32), geleidt naar de elf voornaamste zalen van het paleis. Deze bevatten, behalve een schat van kunstwerken van Titiaan, Tintoretto, Veronese en andere beroemde meesters en van overschoon beeldhouwwerk van Vittoria, een tal van prachtige standbeelden, deuren, lijsten, schoorsteenen en zolderingen van gebeeldhouwd en verguld cederhout, vloeren met kostbare houtsoorten en gesteenten ingelegd, alles zonder eenige overlading. Uitstekend schoon is vooral de Anticollegio-zaal (de _antichambre_ voor de vreemde gezanten). De wanden van dit vertrek zijn door vermaarde meesters geschilderd: terwijl de schoorsteen, door Scamozzi naar eene teekening van Titiaan vervaardigd, tien duizend gouden kronen kostte. Door de Collegio-zaal, waar de vreemde ambassadeurs ten gehoore werden ontvangen, en die door Antonio da Ponte en Compagna, onder het toezicht van Veronese, geschilderd werd, komt men in de zaal van den Senaat of den _Consiglio dei Pregadi_, een soort van scheidsgericht; deze zaal munt uit door hare prachtige zoldering, waaraan de beroemdste beeldhouwers en schilders hunne talenten ten koste legden. Nevens deze vertrekken bevonden zich de folterkamer der inquisitie, en de raadzalen der inquisiteurs en der Tienmannen, die alleen des nachts en nooit anders dan gemaskerd vergaderden. Eene thans dichtgemetselde deur in de zaal der inquisiteuren verschafte toegang tot de Brug der Zuchten (bladz. 45), die naar de kerkers en _piombi_ voerde, waaruit zelden iemand levend terugkeerde. Deze brug joeg den Venetianen eene killer huivering aan, dan het op den vollen dag tusschen de twee zuilen op de Piazzetta, of soms, bij buitengewone gelegenheden, op de Piazza zelve, opgeslagen schavot. De flauwste lichtstraal, die des avonds of des nachts door de tralievensters der brug drong, deed de voorbijgangers op de Slavonische kade schier van schrik verstijven; en wanneer de bark met de roode toorts door het tusschen het palazzo en de gevangenissen gelegen canaletto voer, zou men geen gondelier hebben kunnen bewegen er zijn gondel in te sturen. Welke gewaarwordingen moeten de deerniswaardige slachtoffers dezer staats-inquisitie vervuld hebben, wanneer des nachts de kleine waterpoort van den kerker openging en zij in de noodlottige bark werden gebracht! Zij ademden dan weder de versche lucht in, zagen door den zwarten sluier, die hun over het hoofd geworpen werd, de sterren aan het luchtgewelf schitteren, en vingen de tonen der feestmuziek op, die door de marmeren gangen van de paleizen der nobili ruischten: tonen, die de zucht tot het leven en naar vrijheid sterker dan ooit in hunne borst deden ontwaken. Maar de schuit verwijderde zich al meer en meer van den wal, de liefelijke tonen stierven weg, en allengs naderde men den mond van het geduchte Orfano-kanaal (bladz. 33), waar het water diep en de bodem slijkerig genoeg was om alle sporen der wandaad, die men bedrijven wilde, uit te wisschen. Weldra was men den staak met het bord voorbij gevaren, waarop de waarschuwing gelezen werd: "Hier mogen geen netten worden uitgeworpen"; en nu werd de schuit aan een der palen vastgelegd in den omtrek van het Madonna-beeld, waarheen de laatste beden en verzuchtingen der ongelukkigen gericht waren; een beeld door de gondeliers daar geplaatst, en waarbij, op kosten van hun gild, alle nachten een lantaren brandde. Nog weinige oogenblikken slechts, en de beul en zijne knechten lieten hun offer, aan handen en voeten gebonden en met een zwaren steen om den hals, in den eeuwig zwijgenden vloed glijden; terwijl de deurwaarder der inquisitie bij het rosse toortslicht het proces-verbaal der straf oefening opmaakte. Vóórdat wij het hertogelijk paleis verlaten, moeten wij nog een woord over de zaal van den Grooten Raad zeggen, die thans hoofdzakelijk tot boekerij dient; eene boekerij, waartoe Petrarca, door het afstaan van kostbare handschriften, den grond legde, en die eene eeuw later door kardinaal Bessarion, patriarch van Konstantinopel, aanzienlijk verrijkt werd. Deze zaal, die 154 voet lang, 75 vt. breed en 45 voet hoog is, beslaat schier de geheele lengte van den op de reede uitzienden vleugel van het doge-paleis. Een harer reusachtige muurvakken wordt door het vermaarde "Paradijs" van Tintoretto ingenomen, dat eenige duizende figuren bevat. Tegen de bovenlijst der zaal prijken de beeltenissen van zes-en-zeventig venetiaansche dogen. Op de plaats, waar die van Marino Faliero moest hangen, leest men op een zwart schild: "Dit is de plaats van Marino Faliero, onthoofd om zijne wandaden." Men weet, dat deze Faliero de beroemdste der drie dogen van dien naam was, welke Venetië gehad heeft. De aanleiding tot zijn bekenden aanslag was eene beleediging, hem door Michael Steno, een jong edelman, aangedaan, welk feit de Raad der Veertigen weigerde naar verdienste te straffen. Hierover ten diepste gekwetst, vatte Faliero het plan op, om zich op den ganschen adel te wreken en al de leden van den senaat te vermoorden. Des avonds vóór de volvoering van dit plan werd de tachtigjarige doge echter met zijne medeplichtigen, onder welke ook de architekt van het palazzo ducale, Calendario, behoorde, gevangen genomen, en twee dagen later ter dood gebracht. Het hoofd van den doge werd door den scherprechter van het balkon van het paleis aan het volk vertoond. Op ditzelfde balkon waren de gemalinnen der dogen met hare hofhouding gewoonlijk getuige van de feesten der _senza_, eene reeds in 1180 ingestelde jaarmarkt, die van vele volksvermakelijkheden vergezeld ging, en van de vermaarde plechtigheid van den Hemelvaartsdag. Dit laatste gebruik, dat tot de opheffing der republiek stand hield, had zijn oorsprong te danken aan de in 997 door de Venetianen op de roofzuchtige bevolking van Nareta behaalde schitterende zege. Sedert echter Paus Alexander III, bij gelegenheid van zijne verzoening met Barbarossa, de republiek op Hemelvaartsdag de suzereiniteit over de Adriatische zee schonk, was die dag voor Venetië een tweede carneval. De doge, op het dek van den _Bucentaurus_ gezeten en door de vreemde gezanten, den geheelen senaat, de voornaamste staatsbeambten en de standaarden der republiek omstuwd, stevende op den middag naar den Lido en wierp een saffieren ring in de golven, terwijl hij de woorden uitsprak: "Wij huwen u, o zee, ten teeken der wezenlijke en bestendige heerschappij." De stoet woonde eene mis op den Lido bij, en keerde vervolgens naar de moelje terug; waarna de doge zich met de nobili en de gezanten aan een schitterend gastmaal vereenigde, terwijl de rijk versierde en des avonds geïllumineerde _Bucentaurus_ voor een ieder te zien was, en des nachts onder zijn afdak op de werf van het tuighuis werd teruggebracht. Zoo het St. Marcus-plein en Venetië's paleizen en kerken ten maatstaf kunnen strekken van den vroegeren rijkdom der doge-stad, in het _darsena_ (tuighuis) krijgt men eerst een recht denkbeeld van de macht, die de republiek in haren bloeitijd bezat. Deze inrichting neemt nagenoeg het geheele eiland Malamocco in, en vormt tusschen hare muren bijna een stad op zich zelve. Aan haren hoofdingang prijken de twee kolossale leeuwen, die weleer de haven van Athene versierden. Toen de republiek nog meesteresse van de zee was, vonden op dit arsenaal bestendig 16,000 arbeiders werk, terwijl er thans nauwelijks 1200 hun bestaan vinden. Het bevat twee-en-dertig kappen voor linie- en vier-en-vijftig voor kleinere vaartuigen, vier groote havenkommen, vijf geschutgieterijen en eene lijnbaan van 900 voet lengte, 70 voet breedte en 32 voet hoogte. Onder de honderd kerken en kapellen van Venetië, van welke velen prachtiger en rijker zijn dan Rome ze zelfs bezit, komen, na de luisterrijke metropolitaan-kerk, vooral in aanmerking die door Palladio en Sansovino gebouwd: met name de San-Giorgio Maggiore, om haren grootschen stijl beroemd, en die der Redentore en van S_ta_ Maria della Salute, beiden meesterstukken van bouwkunst, terwijl de kerk del Redentore zich inzonderheid onderscheidt door de tooverachtige werking van het licht bij het vallen van den avond. Voorts zijn vermaard: de oude hoofdkerk der stad aan S. Pietro gewijd, en welker klokkentoren na dien van St. Marcus de hoogste en fraaiste is;--die van S. Zaccaria, waarin de _cornu ducale_ (kroon van den doge) bewaard wordt;--die van S. Giovanni en S. Paolo, vooral door hare praalgraven uitmuntende en daarom het St. Denis van Venetië geheeten;--die van S_ta_ Maria Formosa, waarin de echtelijke inzegening plaats had der twaalf Maria's, die de republiek weleer jaarlijks uithuwelijkte;--die der Frari, met de schoone bas-reliefs van Pisano en met de lijkgesteenten van Titiaan en Canova;--de Carmelieten-kerk degli Sculzi en de voormalige Jezuieten-kerk of die van S_ta_ Maria Assunta, beiden zich door een nog grooteren overvloed van marmer onderscheidende, dan in de andere kerken wordt aangetroffen. Men kan zeggen dat er schier geen enkele kerk of _scuole_ (bedehuis eener broederschap) in Venetië gevonden wordt, die geen voortbrengselen van het penseel van Titiaan, Paolo Veronese, Tintoretto, Bellini en andere groote meesters bezit. De kerk della Salute kan zelfs op acht schoone gewrochten van Titiaan, uit verschillende tijdperken zijner langdurige kunstenaarsloopbaan, bogen. In de kerk van S. Giovanni en Paolo wordt "de marteldood van Petrus" gevonden, een van Titiaan's pronkjuweelen, waarvan in der tijd bij senaatsbesluit de verkoop op straffe des doods verboden werd. VI De gondels en gondeliers.--De Regata.--De Castellani en Nicoletti. Daar te Venetië alleen op het eilandje Lido gelegenheid is om te rijden, is de gondel er het algemeene vervoermiddel. Ieder eenigszins gegoed huisgezin is in het bezit van zulk een vaartuig, terwijl op alle punten der stad gondels ten dienste van het publiek gereed liggen. De venetiaansche gondel is eene lichte, ranke bark, met scherpen boeg en eene tent of roef in het midden, die vier of zes personen kan bevatten, van kussens en andere geriefelijkheden voorzien en met zwarte gordijnen omhangen is: eene kleur, bepaaldelijk door de republiek verordend om de zucht tot buitensporige weelde bij hare burgers tegen te gaan. Des avonds hangt er aan den spiegel en aan den boeg eene lantaren. De gondels worden meestal door twee roeiers of gondeliers, ieder van één riem voorzien, bestuurd, van welke de een aan den voor- en de ander aan den achtersteven staat. Deze roeiers zijn zoo bedreven, dat ongelukken tot de zeldzaamheden behooren. De gondeliers in dienst van particulieren dragen de liverei hunner meesters, terwijl de publieke gondeliers doorgaans gekleed zijn met een kamizool, een sjerp of gordel en een mutsje. Over 't geheel zijn de gondeliers een krachtig en vlug slag van lieden, die in eene hooge mate de luimigheid en geestigheid bezitten aan den venetiaanschen volksaard eigen. Zij zijn bovendien eerlijk en trouw, zoodat de vreemdeling zich en zijne bagage zoowel des nachts als des daags veilig aan hen kan toevertrouwen. Het gezang is hun meest geliefkoosd tijdverdrijf, en over 't geheel zingen zij niet alleen zuiver en melodieus, maar heerscht er ook zooveel harmonie in hunne zangen, dat men meenen zou kunstmatig gevormde zangers te hooren, 't geen echter het geval niet is. Tasso's stanza's behooren nog steeds onder hunne lievelingsliederen. Van alle venetiaansche feesten waren de gondel-wedstrijden ten allen tijde de meest geliefde en nationale. Bij alle buitengewone gelegenheden, bij verkiezingen van dogen, bij het vieren van overwinningen der republiek of bij bezoeken van vreemde monarchen, maakten deze wedstrijden steeds het voornaamste nommer van het feest-programma uit. Nergens kan deze soort van vermaken of spelen dan ook zoo inheemsch worden geacht, als in de Lagunenstad, welker bevolking meer op het water dan op het land leeft, en waar men de gondeliers hunne barken even vlug door de bochtigste en drukst bezochte canalettos ziet voortstuwen als op het ruime Giudecca- of San Marco-kanaal. Men behoeft dan ook slechts een enkele regata bijgewoond te hebben, eene enkele maal getuige geweest te zijn van de bedrevenheid der roeiers, van de pracht der gondels en den luister der kostumen, van de opgewondenheid en geestdrift onder alle standen en klassen der bevolking door zulk een volksfeest te weeg gebracht, om overtuigd te zijn dat gondel-wedstrijden nergens in die volmaaktheid gehouden kunnen worden als op de kanalen der oude doge-stad. Wat kort geleden nog een bijzonderen prikkel aan deze wedstrijden te Venetië bijzette, was de later uit nationalen rouw gestilde veete tusschen de Castellini en Nicoletti: partijen, welker ontstaan reeds van de grondlegging der venetiaansche republiek dagteekende. Immers het was geen toeval, maar het uitvloeisel van diepgewortelde jaloezie, dat de burgers van Heraclea en Aquilea zich bij hunne vlucht naar de Lagunen op afzonderlijke eilanden--Castello en San Nicolo--nederzetten, en dat de eersten zich steeds zuidwaarts, de laatsten noordwaarts uitbreidden. Al vroegtijdig namen zij verschillende leuzen aan: de Castellani droegen roode gordels en mutsen, de Nicoletti zwarte of donkerblauwe. De naijver, die hen bezielde en niet zelden bij karnevals en senza's tot kloppartijen aanleiding gaf, vertoonde zich vooral ook bij de gondel-wedstrijden; en de regeering, wel verre van dezen partijgeest, die volstrekt geen staatkundig karakter bezat, tegen te gaan, moedigde dien veeleer aan, daar zij er onder anderen een middel tot het goed en voltallig bemannen harer vloten in vond. De reede bij de Piazzetta is doorgaans het punt van uitgang, terwijl het paleis Foscari vroeger het punt van aankomst was. De Nicoletti en Castellani lieten zich steeds vertegenwoordigen door de bloem hunner gondeliers, die zich veertien dagen vooraf tot hunne taak voorbereidden, op gelijke wijze schier als in Engeland de Jockey's zich en hunne paarden tot de wedloopen toerusten. Wanneer de groote dag daar is, begeeft elk strijder, na den ouderlijken heilwensch ontvangen en zich met de krachtigste amuletten, in zilveren harten en kruisen besloten, te hebben omhangen, onder het geleide van vrienden en magen, naar de kerk van zijn kerspel, of wel naar die van della Salute, om zegen op zijne onderneming af te smeeken; vol hoop en ongeduld neemt hij daarop in de _riga_ plaats. Een kanonschot geeft het sein tot den aanvang van den strijd; de slagboom valt, en de ranke vaartuigjes scheren als meeuwen over het watervlak heen. "Het water," zeggen de Venetianen, "kookt onder de snelle en krachtige riemslagen." Daar naderen zij het paleis Foscari; maar nog zijn zij niet aan het doel: zij moeten eerst nog naar de Ponto Rialto en dan naar het paleis terug. Terwijl de regata-gondels de baan verder afleggen, ontbreekt het niet aan afleiding voor de duizende toeschouwers op de balkons en voor de vensters der paleizen. Immers het gansche kanaal, zoover het oog reikt, is zoo geheel met gondels van allerlei gedaante bedekt, dat zij als 't ware een brug van den eenen tot den anderen oever vormen. De zwarte bekleeding der tenten heeft voor deze gelegenheid plaats gemaakt voor de rijkste en schitterendste draperiën van allerlei kleur. Hier ziet men een venetiaansche gondel uit de vijftiende of zestiende eeuw, daar een turkschen kaïk of een chineesche jonk, ginds _ballotines_ en _malgherottes_ of vier- en zes-riems-barken. De patricische commisarissen van orde doorklieven het kanaal in alle richtingen op acht- of tien-riems-_bissones_, in 't midden met een prachtig verhemelte van goud- of zilverlaken prijkende; terwijl zij, met den boog in de hand, aan den achtersteven gereed staan om elken gondelier, die bij de nadering der wedijverende booten niet terzijde wijkt, door het toezenden eener vergulde houten pijl tot het nakomen van zijnen plicht aan te manen. Daar komen de strijders weder opdagen. Zij die te ver achter zijn wenden links of rechts af, om in een afgelegen cannaletto hunne smart en hunne schaamte te verbergen. Maar zij die alle hoop nog niet opgegeven hebben, worstelen met verdubbelde inspanning. Oorverdoovend zijn de viva's en het handgeklap der menigte op de balkons en in de honderde gondels, de fanfares der muziekkorpsen en het gezang en gejuich aan alle zijden, als de eerste bij het doel aankomende het roode, de tweede het blauwe, de derde het groene en de vierde het gele vaandel grijpt. Maar er is aan deze overwinningen niet enkel eer verbonden: behalve dat de uitgeloofde premiën aanzienlijk zijn, regent het in de gondels der overwinnaars van alle zijden geldstukken, terwijl het gebruik medebrengt dat de koningen van den dag bovendien in hunne wijken eene inzameling houden. Het groote kanaal levert des avonds wellicht een nog schooner schouwspel op dan het op den dag aanbood, daar alsdan de paleizen schitterend verlicht zijn, en bengaalsche vlammen van allerlei kleur hun al het voorkomen van tooverkasteelen geven. VII. Het paleis Foscari.--Het paleis Capello.--De Casa Goldoni.--De Scala antica. Onder Venetië's adellijke paleizen wekt dat der Foscari, in de fraaiste bocht van het Canalazzo gelegen, vooral de aandacht om de geschiedkundige herinneringen, die er aan verbonden zijn. In 't begin der veertiende eeuw door Bartolomeo Bon voor de aanzienlijke familie Giustiniani gebouwd, geraakte het ras daarna in handen van Francesco Foscari, dien beroemden maar tevens ongelukkigen doge, die van hartzeer stierf over de onmenschelijke vervolgingen, door den achterdochtigen en ijverzuchtigen Raad der Tienmannen zijnen onschuldigen zoon Jacopo, en over de ongehoorde vernederingen door denzelfden Raad hem persoonlijk aangedaan. Het geslacht der Foscari was reeds in de negende eeuw vermaard in de geschiedenis der republiek, en werd tot in het begin der negentiende eeuw onder hare eerste geslachten gerekend. Nicolo Foscari echter, achtereenvolgens gezant van Venetië te Petersburg en te Konstantinopel, verkwistte het vermogen zijner familie en stierf in 1811 in armoede. De laatste afstammelingen van het doorluchtig geslacht, twee bejaarde dames, bewoonden voor weinige jaren nog een paar vertrekken in het met hypotheken bezwaarde en diep vervallen palazzo, dat sedert door de regeering werd aangekocht. Het nog altijd indrukwekkende paleis met zijne twee-en-veertig vensters in den voorgevel, met zijne kolommen van rood, wit en zwart marmer, met zijne zalen, waaraan Titiaan zes jaren lang zijn voortreffelijk talent ten koste legde, werd nu in eene kazerne herschapen; en op de marmeren balkons, waarop Hendrik III van Frankrijk, koning Casimir van Polen, de koningen van Hongarije en Bohemen en een aantal andere vorsten van de regata getuigen waren, die ter hunner eere gegeven werden, zag men de oostenrijksche infanteristen hunne geweren poetsen. [3] Onder de vele geschiedenissen en overleveringen, aan onderscheidene paleizen van Venetië verbonden, maken wij slechts met een woord melding van die, welke zich aan twee vermaarde venetiaansche palazzi hechten: aan het paleis Capello (zie bladz. 37), waarin de bekende Bianca hare jeugd doorbracht, en aan het schitterende paleis Trevisani, dat zij later in hare vaderstad in eigendom bezat. Wij verlaten daartoe het Canalazzo en volgen het kleine kronkelende kanaal del Carampana, in een van welks paleizen in 1563 een voornaam patriciër, Bartholomeo Capello, woonde, aan wiens bekoorlijke en eerzuchtige dochter Bianca het gelukte, zich tot een ongemeen schitterend maatschappelijk standpunt te verheffen, zonder zich echter af te vragen of de wegen en middelen, die zij daartoe bezigde, den toets der eerlijkheid en voegzaamheid konden doorstaan. De schoone, blonde Bianca werd, evenals alle adellijke venetiaansche jonkvrouwen destijds, stil en ingetogen groot gebracht. Dit belette evenwel niet dat zij in haar zestiende jaar middel wist te vinden om in kennis te geraken met een jeugdigen Florentijner, Pietro Buonaventura, die op het kantoor van zijn oom, een der vermaarde bankiers Salviati, wier paleis (blz. 36) tegenover dat van haren vader lag, voor den handel werd opgeleid. Nadat de gelieven eenigen tijd in 't geheim verkeerd hadden, meenden zij ontdekt te zijn; en, vreezende dat Bianca's stiefmoeder haar naar het klooster zou zenden, kwamen zij tot het besluit om naar Pietro's ouders te Florence te vluchten, welk plan zij volvoerden. De familie Capello wist, uit wraakzucht, te bewerken dat Pietro's oom, de bankier Salviati, in den kerker der inquisitie werd geworpen, waarin hij eenige maanden later omkwam, en dat er een prijs van tweeduizend dukaten op Pietro's hoofd werd gesteld. Het mocht den verbolgen vader echter niet gelukken den schaker zijner dochter in handen te krijgen. Pietro was terstond bij zijne aankomst te Florence met Bianca in den echt getreden, en had zich, uit vrees voor zijne machtige vervolgers, onder de hoede van den Groothertog Francesco de Medicis gesteld, wien juist destijds door zijn vader Cosmo de regeering was opgedragen. Deze stap van Pietro oefende een beslissenden invloed op Bianca's lot uit, en had voor hemzelven het noodlottigste gevolg. Francisco trok zich de zaak van het vervolgde paar met grooten, maar geenszins belangeloozen ijver aan. Reeds bij zijne eerste ontmoeting met Bianca had hij een hevigen hartstocht voor haar opgevat, die naar het schijnt spoedig door de ijdele schoone werd beantwoord. Hij hield de betrekking met haar geheim tot dat zijn huwelijk met de Aartshertogin Johanna van Oostenrijk, tot wie hij zich slechts weinig aangetrokken gevoelde, gesloten was, maar zag er toen geen noodzakelijkheid in om zijne neiging langer te verbergen. Hij gaf Bianca eene betrekking aan het hof en stelde Buonaventura tot zijn intendant aan. Van dit oogenblik af kantte Pietro zich ernstig tegen de betrekking tusschen zijne vrouw en den Groothertog; 't geen dezen deed besluiten om zijn lastigen intendant te laten ombrengen. Bianca werd thans de verklaarde minnares van den vorst en bleef dit tot aan den dood van Johanna van Oostenrijk (1578). Dit sterfgeval bracht den hertog een oogenblik tot inkeer, en het scheen dat hij, door zijne broeders gedrongen, zijne betrekking met Bianca zou verbreken. Deze stelde echter terstond alle kunstgrepen, zelfs de onderschuiving van een kind, te werk om haren minnaar weder tot zich te brengen, en slaagde daarin, met behulp van 's vorsten biechtvader, zoo volkomen, dat Francesco, voordat er twee maanden na Johanna's dood verloopen waren, eene geheime echtverbindtenis met zijne minnares aanging. Hierdoor was echter Bianca Capello's eerzucht nog niet genoeg bevredigd, en zij haalde den hertog over om haar openlijk als zijne gemalin te erkennen. Het huwelijk werd met veel praal gevierd, door eene bezending van negentig leden uit den Grooten Raad van Venetië en door twee venetiaansche gezanten bijgewoond, en kostte Toskane 300,000 dukaten, op een tijdstip toen het volk door hongersnood en andere rampen geteisterd werd. Bianca, die kinderloos bleef, was eerst voornemens om het door haar ondergeschoven kind tot troonerfgenaam te laten verklaren. Zij deinsde hiervoor echter terug, en verzoende zich met den wettigen troonopvolger, kardinaal Fernando de Medicis. Weinige dagen nadat dit had plaats gehad, werden Francisco en zijne gemalin plotseling krank en stierven beiden onder sterk vermoeden van vergiftiging. Bianca had den ouderdom van even veertig jaren bereikt. Een ander gebouw,,dat de aandacht in Venetië trekt, is de "casa Goldoni," het huis waar in 1707 Venetië's vermaarde tooneeldichter Carlo Goldoni het eerste levenslicht aanschouwde. Ontegenzeggelijk was hij een der vruchtbaarste schrijvers van Italië, en reeds uit dien hoofde wordt hij niet ten onrechte de italiaansche Kotzebue genoemd. Men had hem voor de balie opgeleid, maar hij gevoelde evenmin roeping voor dit vak als voor de medicijnen, waarop hij zich vervolgens, op begeerte zijns vaders, toelegde. Eindelijk gaf hij zich geheel aan den lust voor het tooneel over, dien hij van jongs af gekoesterd had. In zijn achtste jaar reeds had hij een vertoog tegen den destijds heerschenden gekunstelden dramatischen smaak geschreven: een smaak, dien hij later met zooveel tact wist te vormen, dat hij in het midden der vorige eeuw het italiaansche tooneel--wat tooneel- en blijspel betreft--geheel beheerschte. In weerwil daarvan werd hij in zijn vaderland niet geheel naar waarde geschat, en na omstreeks tweehonderd stukken geschreven te hebben (in 1750 alleen zestien,) na in Italië achtereenvolgens als advokaat, geneesheer, tooneeldichter, tooneelspeler en tooneeldirecteur opgetreden te zijn, nam hij in 1761 eene uitnoodiging van het fransche hof aan om zich te Parijs te vestigen. Hier schreef hij eenige tooneelstukken en zijne belangwekkende _Mémoires_ in het fransch. Ten gevolge der staatkundige gebeurtenissen in Frankrijk, verloor hij zijn jaargeld van vierduizend livres op een leeftijd, waarop hij niet meer in staat was door arbeid in zijne behoeften te voorzien. Hij bracht dien ten gevolge het laatst van zijn leven kommerlijk door en stierf te Parijs in 1793. Het huis, dat hij te Venetië bewoonde, en dat de type van een deftig venetiaansch burgerhuis is (bladz. 44), ligt niet ver van de brug dei Nomboli, bij den aanvang der via di Ca-Cent'anni, in een van Venetië's schilderachtigste canalettos. Ten slotte nog een enkel woord over de vermaarde _Scala antica_ of antieken wenteltrap van het aan het Bernardo-kanaal gelegen paleis Minelli. Deze trap, die zich, zoo als de plaat op bladz. 40 aantoont, buiten het gebouw bevindt, is een der sierlijkste bouwgewrochten die te Venetië worden gevonden. Hij is uit de vijftiende eeuw afkomstig, en naar men meent door een der Lombardi gebouwd. De geheele toren heeft eene hoogte van drie-en-twintig en eene doorsnede van ruim vier Ned. ellen, terwijl de trap, die zich om een marmeren kolom slingert, honderdtwintig treden telt. Gaarne zouden wij nog bij menig schoon of gedenkwaardig gebouw, bij menig kunstvoorbrengsel en bij verscheidene beroemde mannen van Venetië stilstaan; maar ons bestek noopt ons thans onze omzwerving te staken en afscheid van de schoone doge-stad te nemen. AANTEEKENINGEN [1] Wat leven wij snel in onze eeuw, en hoe ver liggen deze gemoedelijke beschouwingen en redeneeringen thans van ons af! Neen, Oostenrijk heeft zich niet--en gelukkig!--zoo ver vergeten, van een deel van zijn grondgebied te gaan verschacheren: Frans-Jozef heeft zich nog herinnerd dat hij een Habsburg is en dat _noblesse oblige_. Italië heeft Venetië niet van de vreemde overheersching bevrijd: de eerste poging, die het daartoe, en wel onder de gunstigste omstandigheden, aanwendde, eindigde, juist als de veldtocht van 1848, in een volkomen nederlaag. Toch heeft Oostenrijk, na den rampspoedigen oorlog van 1866, Venetië afgestaan, niet aan Victor-Emmanuel, maar aan Frankrijk, dat, na de gebruikelijke komedie der volksstemming, zijn wingewest aan Italië overdroeg.--Wat ligt er niet tusschen den nieuwjaarsmorgen van 1859 en heden! Toen sprak de op het toppunt zijner macht staande Imperator het noodlottig woord, dat den storm heeft ontketend, die, met onvermijdelijke noodzakelijkheid, hem zelven en zijne moeizaam opgetrokken schepping in den afgrond heeft geslingerd. De eenheid van Italië, op het herlevende nationaliteitsbeginsel gegrond, moest noodwendig de eenheid van Duitschland na zich sleepen--dat wil zeggen, den ondergang van Frankrijk als groote mogendheid. Cavour riep en wettigde vooruit Bismarck. En Napoleon, die deze beide mannen hielp, en beiden als zijne werktuigen meende te gebruiken...... wat mag hij te Sedan en op Wilhelmshöhe wel hebben gedacht! (Bijschrift in 1874.) [2] Tegenwoordig, natuurlijk, op feestdagen, de italiaansche. (1874.) [3] Het paleis Foscari werd in 1867 gerestaureerd; tegenwoordig is er de handelsakademie gevestigd. --- Provided by LoyalBooks.com ---